어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/46998479.webp
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
논의하다
그들은 그들의 계획을 논의합니다.
cms/verbs-webp/115267617.webp
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
감히하다
그들은 비행기에서 뛰어내리기 감히했다.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
모니터하다
여기 모든 것은 카메라로 모니터링된다.
cms/verbs-webp/93221270.webp
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
길을 잃다
나는 길을 잃었다.
cms/verbs-webp/853759.webp
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
전부 팔다
상품이 전부 팔리고 있다.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
뽑다
그는 그 큰 물고기를 어떻게 뽑을까?
cms/verbs-webp/84850955.webp
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
바뀌다
기후 변화로 많은 것이 바뀌었습니다.
cms/verbs-webp/102631405.webp
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
잊다
그녀는 과거를 잊고 싶지 않다.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
지다
중국의 만리장성은 언제 지어졌나요?
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
벌리다
그는 팔을 넓게 벌린다.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
섞다
그녀는 과일 주스를 섞는다.
cms/verbs-webp/119952533.webp
smaken
Dit smaakt echt goed!
맛있다
이것은 정말 맛있다!