어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

bespreken
Ze bespreken hun plannen.
논의하다
그들은 그들의 계획을 논의합니다.

durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
감히하다
그들은 비행기에서 뛰어내리기 감히했다.

monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
모니터하다
여기 모든 것은 카메라로 모니터링된다.

verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
길을 잃다
나는 길을 잃었다.

uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
전부 팔다
상품이 전부 팔리고 있다.

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
뽑다
그는 그 큰 물고기를 어떻게 뽑을까?

veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
바뀌다
기후 변화로 많은 것이 바뀌었습니다.

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
잊다
그녀는 과거를 잊고 싶지 않다.

bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
지다
중국의 만리장성은 언제 지어졌나요?

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
벌리다
그는 팔을 넓게 벌린다.

mengen
Ze mengt een vruchtensap.
섞다
그녀는 과일 주스를 섞는다.
