어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
항의하다
사람들은 불공평함에 항의한다.
drukken
Hij drukt op de knop.
누르다
그는 버튼을 누른다.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
타다
아이들은 자전거나 스쿠터를 타는 것을 좋아한다.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
줄이다
나는 반드시 난방 비용을 줄여야 한다.
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
차례를 얻다
제발 기다리세요, 곧 차례가 돌아올 것입니다!
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
어려워하다
둘 다 이별 인사를 하는 것이 어렵다.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
운송하다
트럭은 물건을 운송한다.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
돌아오다
어머니는 딸을 집으로 돌려보냈다.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
던지다
그는 공을 바구니에 던진다.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
멈추다
그 여자는 차를 멈춘다.
serveren
De ober serveert het eten.
제공하다
웨이터가 음식을 제공한다.