어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/102168061.webp
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
항의하다
사람들은 불공평함에 항의한다.
cms/verbs-webp/88597759.webp
drukken
Hij drukt op de knop.
누르다
그는 버튼을 누른다.
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
타다
아이들은 자전거나 스쿠터를 타는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/89084239.webp
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
줄이다
나는 반드시 난방 비용을 줄여야 한다.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
차례를 얻다
제발 기다리세요, 곧 차례가 돌아올 것입니다!
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
어려워하다
둘 다 이별 인사를 하는 것이 어렵다.
cms/verbs-webp/84365550.webp
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
운송하다
트럭은 물건을 운송한다.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
돌아오다
어머니는 딸을 집으로 돌려보냈다.
cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
던지다
그는 공을 바구니에 던진다.
cms/verbs-webp/124740761.webp
stoppen
De vrouw stopt een auto.
멈추다
그 여자는 차를 멈춘다.
cms/verbs-webp/113966353.webp
serveren
De ober serveert het eten.
제공하다
웨이터가 음식을 제공한다.
cms/verbs-webp/123179881.webp
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
연습하다
그는 스케이트보드로 매일 연습한다.