어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/75487437.webp
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
이끌다
가장 경험 많은 등산객이 항상 이끈다.
cms/verbs-webp/93947253.webp
sterven
Veel mensen sterven in films.
죽다
영화에서 많은 사람들이 죽습니다.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
지나가다
중세 시대가 지나갔다.
cms/verbs-webp/111021565.webp
walgen van
Ze walgde van spinnen.
역겹게 생각하다
그녀는 거미를 무척 역겹게 생각한다.
cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
뛰어다니다
아이는 행복하게 뛰어다닌다.
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
보내다
그녀는 그녀의 모든 여가 시간을 밖에서 보낸다.
cms/verbs-webp/14606062.webp
recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
권리가 있다
노인들은 연금을 받을 권리가 있다.
cms/verbs-webp/122394605.webp
vervangen
De automonteur vervangt de banden.
바꾸다
자동차 정비사가 타이어를 바꾸고 있습니다.
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
들르다
의사들은 매일 환자에게 들른다.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
돌리다
그녀는 고기를 돌린다.
cms/verbs-webp/98060831.webp
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
출판하다
출판사는 이 잡지들을 출판한다.
cms/verbs-webp/23468401.webp
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
약혼하다
그들은 비밀리에 약혼했다!