어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/114272921.webp
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
몰다
카우보이들은 말로 소를 몰고 간다.
cms/verbs-webp/78063066.webp
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
보관하다
나는 내 돈을 침대 테이블에 보관한다.
cms/verbs-webp/120193381.webp
trouwen
Het stel is net getrouwd.
결혼하다
그 커플은 방금 결혼했다.
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
도망치다
우리 아들은 집에서 도망치려 했다.
cms/verbs-webp/122398994.webp
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
죽이다
조심하세요, 그 도끼로 누군가를 죽일 수 있어요!
cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
덮다
아이는 자신을 덮는다.
cms/verbs-webp/127620690.webp
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
과세하다
기업은 여러 가지 방법으로 과세된다.
cms/verbs-webp/110667777.webp
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
책임이 있다
의사는 치료에 대한 책임이 있다.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
차다
그들은 차길 좋아하지만, 탁구에서만 그렇다.
cms/verbs-webp/62175833.webp
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
발견하다
선원들은 새로운 땅을 발견했습니다.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
들어가다
그는 호텔 방에 들어간다.
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
돌아서다
여기서 차를 돌려야 합니다.