어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
몰다
카우보이들은 말로 소를 몰고 간다.

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
보관하다
나는 내 돈을 침대 테이블에 보관한다.

trouwen
Het stel is net getrouwd.
결혼하다
그 커플은 방금 결혼했다.

weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
도망치다
우리 아들은 집에서 도망치려 했다.

doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
죽이다
조심하세요, 그 도끼로 누군가를 죽일 수 있어요!

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
덮다
아이는 자신을 덮는다.

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
과세하다
기업은 여러 가지 방법으로 과세된다.

verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
책임이 있다
의사는 치료에 대한 책임이 있다.

schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
차다
그들은 차길 좋아하지만, 탁구에서만 그렇다.

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
발견하다
선원들은 새로운 땅을 발견했습니다.

binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
들어가다
그는 호텔 방에 들어간다.
