어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/74036127.webp
missen
De man heeft zijn trein gemist.
놓치다
그 남자는 그의 기차를 놓쳤다.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
내려다보다
창문에서 해변을 내려다볼 수 있었다.
cms/verbs-webp/23257104.webp
duwen
Ze duwen de man het water in.
밀다
그들은 그 남자를 물 속으로 밀어넣는다.
cms/verbs-webp/124046652.webp
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
우선하다
건강이 항상 우선이다!
cms/verbs-webp/123546660.webp
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
확인하다
정비사는 자동차의 기능을 확인한다.
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
취소하다
비행기가 취소되었습니다.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
주차하다
차들은 지하 주차장에 주차되어 있다.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
수행하다
그는 수리를 수행합니다.
cms/verbs-webp/99455547.webp
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
받아들이다
어떤 사람들은 진실을 받아들이기를 원하지 않는다.
cms/verbs-webp/84943303.webp
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
위치하다
진주는 껍질 안에 위치해 있다.
cms/verbs-webp/100434930.webp
eindigen
De route eindigt hier.
끝나다
이 경로는 여기에서 끝난다.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
수정하다
선생님은 학생들의 에세이를 수정한다.