어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
알아보다
생소한 개들은 서로를 알아보고 싶어한다.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
벌리다
그는 팔을 넓게 벌린다.
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
협력하다
우리는 팀으로 협력한다.
cms/verbs-webp/50772718.webp
annuleren
Het contract is geannuleerd.
취소하다
계약이 취소되었습니다.
cms/verbs-webp/120193381.webp
trouwen
Het stel is net getrouwd.
결혼하다
그 커플은 방금 결혼했다.
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
타다
아이들은 자전거나 스쿠터를 타는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
생각하다
체스에서는 많이 생각해야 합니다.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
훈련시키다
개는 그녀에게 훈련시킨다.
cms/verbs-webp/106997420.webp
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
그대로 두다
자연은 그대로 두었다.
cms/verbs-webp/108014576.webp
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
다시 보다
그들은 드디어 서로 다시 본다.
cms/verbs-webp/58477450.webp
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
임대하다
그는 그의 집을 임대하고 있다.
cms/verbs-webp/122398994.webp
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
죽이다
조심하세요, 그 도끼로 누군가를 죽일 수 있어요!