어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
다시 찾다
이사한 후에 내 여권을 찾을 수 없었다.

ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
만나다
친구들은 함께 저녁 식사를 하기 위해 만났다.

bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
지다
중국의 만리장성은 언제 지어졌나요?

antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
응답하다
그녀는 질문으로 응답했다.

hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
매달리다
천장에서 해먹이 매달려 있다.

bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
덮다
그녀는 얼굴을 덮는다.

wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
출발하다
신호등이 바뀌자 차들이 출발했다.

begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
이해하다
컴퓨터에 대해 모든 것을 이해할 수는 없다.

binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
들어가다
지하철이 방금 역에 들어왔다.

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
모이게 하다
언어 과정은 전 세계의 학생들을 모아준다.

loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
놓치다
그립을 놓치면 안 돼요!
