어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
버리다
이 오래된 고무 타이어는 별도로 버려져야 합니다.

bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
제공하다
셰프가 오늘 우리에게 직접 음식을 제공한다.

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
말문이 막히다
놀람이 그녀를 말문이 막히게 한다.

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
확인하다
그녀는 좋은 소식을 남편에게 확인할 수 있었다.

verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
잃다
기다려, 너 지갑을 잃어버렸어!

versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
발송하다
이 패키지는 곧 발송될 것이다.

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
흉내내다
그 아이는 비행기를 흉내낸다.

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
잘 지내다
싸움을 그만두고 결국 서로 잘 지내세요!

trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
훈련하다
프로 선수들은 매일 훈련해야 한다.

staan
De bergbeklimmer staat op de top.
서다
산악인은 정상에 서 있다.

vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
부탁하다
그는 그녀에게 용서를 부탁한다.
