어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
무시하다
그 아이는 그의 어머니의 말을 무시한다.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
투표하다
사람은 후보에 찬성 또는 반대로 투표한다.
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
전화하다
그녀는 점심시간 동안만 전화할 수 있다.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
칠하다
그 차는 파란색으로 칠해진다.
cms/verbs-webp/78932829.webp
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
지지하다
우리는 우리 아이의 창의성을 지지한다.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
매달리다
둘 다 가지에 매달려 있다.
cms/verbs-webp/104849232.webp
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
출산하다
그녀는 곧 출산할 것이다.
cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
말하다
그는 그의 관중에게 말한다.
cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
다이얼하다
그녀는 전화를 받아 번호를 다이얼했습니다.
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
앞지르게 하다
아무도 그를 슈퍼마켓 계산대에서 앞지르게 하고 싶어하지 않는다.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
지나가다
때로는 시간이 천천히 지나간다.
cms/verbs-webp/93221270.webp
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
길을 잃다
나는 길을 잃었다.