어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/82378537.webp
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
버리다
이 오래된 고무 타이어는 별도로 버려져야 합니다.
cms/verbs-webp/96061755.webp
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
제공하다
셰프가 오늘 우리에게 직접 음식을 제공한다.
cms/verbs-webp/122638846.webp
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
말문이 막히다
놀람이 그녀를 말문이 막히게 한다.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
확인하다
그녀는 좋은 소식을 남편에게 확인할 수 있었다.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
잃다
기다려, 너 지갑을 잃어버렸어!
cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
발송하다
이 패키지는 곧 발송될 것이다.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
흉내내다
그 아이는 비행기를 흉내낸다.
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
잘 지내다
싸움을 그만두고 결국 서로 잘 지내세요!
cms/verbs-webp/123492574.webp
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
훈련하다
프로 선수들은 매일 훈련해야 한다.
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
서다
산악인은 정상에 서 있다.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
부탁하다
그는 그녀에게 용서를 부탁한다.
cms/verbs-webp/125400489.webp
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
떠나다
관광객들은 정오에 해변을 떠난다.