어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
개발하다
그들은 새로운 전략을 개발하고 있습니다.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
돌보다
우리 아들은 그의 새 차를 아주 잘 돌본다.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
벌리다
그는 팔을 넓게 벌린다.

misgaan
Alles gaat vandaag mis!
잘못되다
오늘 모든 것이 잘못되고 있어!

bevelen
Hij beveelt zijn hond.
명령하다
그는 그의 개에게 명령한다.

naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
나가고 싶다
아이가 밖으로 나가고 싶어한다.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
익숙해지다
아이들은 치아를 닦는 것에 익숙해져야 한다.

nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
필요하다
목이 마르다, 물이 필요해!

denken
Wie denk je dat sterker is?
생각하다
누가 더 강하다고 생각하나요?

betalen
Ze betaalde met een creditcard.
지불하다
그녀는 신용카드로 지불했다.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
거짓말하다
때로는 긴급 상황에서 거짓말을 해야 한다.
