어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
잘라내다
모양들은 잘려져야 한다.

reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
여행하다
그는 여행을 좋아하며 많은 나라를 다녀왔다.

achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
뒤로 돌리다
곧 시계를 다시 뒤로 돌려야 할 시간이다.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
고용하다
지원자는 고용되었다.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
칠하다
그 차는 파란색으로 칠해진다.

wachten
We moeten nog een maand wachten.
기다리다
우리는 아직 한 달을 기다려야 한다.

gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
던지다
그는 화를 내며 컴퓨터를 바닥에 던진다.

voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
우선하다
건강이 항상 우선이다!

investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
투자하다
우리는 어디에 돈을 투자해야 할까요?

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
참가하다
그는 경기에 참가하고 있다.

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
달리다
그녀는 해변에서 매일 아침 달린다.
