어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
기다리다
우리는 아직 한 달을 기다려야 한다.
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
밟다
이 발로는 땅을 밟을 수 없어.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
지다
아이들은 높은 탑을 지고 있다.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
만들다
그는 집에 대한 모델을 만들었다.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
부탁하다
그는 그녀에게 용서를 부탁한다.
cms/verbs-webp/102049516.webp
verlaten
De man vertrekt.
떠나다
그 남자가 떠난다.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
기대하다
아이들은 항상 눈을 기대한다.
cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
뛰어다니다
아이는 행복하게 뛰어다닌다.
cms/verbs-webp/77883934.webp
genoeg zijn
Dat is genoeg, je irriteert!
충분하다
충분해, 너는 짜증나!
cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
돈을 쓰다
우리는 수리에 많은 돈을 써야 한다.
cms/verbs-webp/118008920.webp
beginnen
School begint net voor de kinderen.
시작하다
학교가 아이들에게 막 시작되었다.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
놓치다
그립을 놓치면 안 돼요!