어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
결혼하다
미성년자는 결혼할 수 없다.
cms/verbs-webp/118868318.webp
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
좋아하다
그녀는 야채보다 초콜릿을 더 좋아한다.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
즐기다
그녀는 인생을 즐긴다.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
뽑다
잡초는 뽑혀야 한다.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
익숙해지다
아이들은 치아를 닦는 것에 익숙해져야 한다.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
사용하다
그녀는 매일 화장품을 사용한다.
cms/verbs-webp/57248153.webp
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
언급하다
사장님은 그를 해고하겠다고 언급했다.
cms/verbs-webp/80552159.webp
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
작동하다
오토바이가 고장 났다; 더 이상 작동하지 않는다.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
이사하다
제 조카가 이사하고 있다.
cms/verbs-webp/90821181.webp
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
이기다
그는 테니스에서 상대방을 이겼다.
cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
발송하다
이 패키지는 곧 발송될 것이다.
cms/verbs-webp/74916079.webp
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
도착하다
그는 딱 맞춰서 도착했다.