어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
필요하다
목이 마르다, 물이 필요해!
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
뒤쫓다
엄마는 아들을 뒤쫓는다.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
생산하다
로봇으로 더 싸게 생산할 수 있다.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
소비하다
그녀는 케이크 한 조각을 소비한다.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
칠하다
나는 내 아파트를 칠하고 싶다.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
닫다
그녀는 커튼을 닫는다.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
패배하다
약한 개가 싸움에서 패배했다.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
취소하다
그는 불행히도 회의를 취소했다.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
전화하다
그 소녀는 친구에게 전화하고 있다.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
치다
불행하게도 많은 동물들이 여전히 차에 치여 있다.
veranderen
Het licht veranderde in groen.
바뀌다
신호등이 초록색으로 바뀌었습니다.