어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
숙박하다
우리는 저렴한 호텔에서 숙박했다.

liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
거짓말하다
그는 무언가를 팔고 싶을 때 자주 거짓말한다.

vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
신뢰하다
우리 모두 서로를 신뢰한다.

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
지나가다
때로는 시간이 천천히 지나간다.

mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
섞다
너는 야채로 건강한 샐러드를 섞을 수 있다.

beginnen
De soldaten beginnen.
시작하다
병사들이 시작하고 있다.

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
도착하다
많은 사람들이 휴가를 위해 캠핑카로 도착한다.

ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
개발하다
그들은 새로운 전략을 개발하고 있습니다.

de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
다시 길을 찾다
나는 돌아가는 길을 찾을 수 없다.

parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
주차하다
차들은 지하 주차장에 주차되어 있다.

beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
자제하다
너무 많은 돈을 쓸 수 없어; 나는 자제해야 한다.
