어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
작업하다
그는 이 모든 파일에 대해 작업해야 한다.
cms/verbs-webp/122479015.webp
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
맞춰서 자르다
원단은 크기에 맞게 자른다.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
공부하다
여자아이들은 함께 공부하는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
떠나고 싶다
그녀는 호텔을 떠나고 싶다.
cms/verbs-webp/28993525.webp
meekomen
Kom nu mee!
따라오다
지금 따라와!
cms/verbs-webp/28581084.webp
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
매달리다
지붕에서 얼음이 매달려 있다.