어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

vervangen
De automonteur vervangt de banden.
바꾸다
자동차 정비사가 타이어를 바꾸고 있습니다.

importeren
We importeren fruit uit veel landen.
수입하다
우리는 여러 나라에서 과일을 수입한다.

versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
발송하다
이 패키지는 곧 발송될 것이다.

uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
늦잠 자다
그들은 하룻밤이라도 늦잠을 자고 싶다.

binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
들어가다
지하철이 방금 역에 들어왔다.

melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
보고하다
그녀는 스캔들을 친구에게 보고한다.

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
배달하다
우리 딸은 휴일 동안 신문을 배달합니다.

vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
진전하다
달팽이는 느리게만 진전한다.

eindigen
De route eindigt hier.
끝나다
이 경로는 여기에서 끝난다.

beginnen
De soldaten beginnen.
시작하다
병사들이 시작하고 있다.

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
확인하다
치과 의사는 환자의 치아 상태를 확인한다.
