어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
용서하다
나는 그에게 빚을 용서한다.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
지불하다
그녀는 신용카드로 지불했다.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
돌아오다
어머니는 딸을 집으로 돌려보냈다.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
그대로 두다
오늘 많은 사람들은 자신의 차를 그대로 둬야 한다.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
듣다
그녀는 듣다가 소리를 듣는다.
cms/verbs-webp/88597759.webp
drukken
Hij drukt op de knop.
누르다
그는 버튼을 누른다.
cms/verbs-webp/33463741.webp
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
열다
이 통조림을 나에게 열어 줄 수 있나요?
cms/verbs-webp/104302586.webp
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
돌려받다
나는 거스름돈을 돌려받았습니다.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
서명하다
그는 계약서에 서명했다.
cms/verbs-webp/46998479.webp
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
논의하다
그들은 그들의 계획을 논의합니다.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
거래하다
사람들은 중고 가구를 거래한다.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
영향을 받다
다른 사람들에게 영향을 받지 마라!