어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
버티다
그녀는 적은 돈으로 버텨야 합니다.

vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
용서하다
나는 그에게 빚을 용서한다.

rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
돌아다니다
나는 세계 곳곳을 많이 돌아다녔다.

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
논의하다
동료들은 문제를 논의합니다.

oefenen
De vrouw beoefent yoga.
연습하다
그 여자는 요가를 연습한다.

binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
들어가다
지하철이 방금 역에 들어왔다.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
정차하다
택시들이 정류장에 정차했다.

studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
공부하다
내 대학에는 많은 여성들이 공부하고 있다.

ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
만나다
그들은 처음으로 인터넷에서 서로를 만났다.

verspillen
Energie mag niet verspild worden.
낭비하다
에너지를 낭비해서는 안 된다.

terugkomen
De boemerang kwam terug.
돌아오다
부메랑이 돌아왔다.
