어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
놓치다
그녀는 중요한 약속을 놓쳤다.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
제공하다
휴가객을 위해 해변 의자가 제공된다.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
듣다
그녀는 듣다가 소리를 듣는다.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
출발하다
그 배는 항구에서 출발합니다.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
기쁘게 하다
그 골은 독일 축구 팬들을 기쁘게 합니다.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
먹다
그녀는 많은 약을 먹어야 한다.
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
기록하다
비밀번호를 기록해야 합니다!
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.
충분하다
점심으로 샐러드만 있으면 충분해.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
논의하다
동료들은 문제를 논의합니다.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
청소하다
그녀는 부엌을 청소한다.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
배달하다
우리 딸은 휴일 동안 신문을 배달합니다.