어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
공부하다
여자아이들은 함께 공부하는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/85010406.webp
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
뛰어넘다
선수는 장애물을 뛰어넘어야 한다.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
신뢰하다
우리 모두 서로를 신뢰한다.
cms/verbs-webp/100466065.webp
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
생략하다
차에 설탕을 생략할 수 있어요.
cms/verbs-webp/99769691.webp
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.
지나가다
기차가 우리 옆으로 지나가고 있다.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
논의하다
동료들은 문제를 논의합니다.
cms/verbs-webp/107508765.webp
aanzetten
Zet de TV aan!
켜다
TV를 켜라!
cms/verbs-webp/64904091.webp
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
줍다
우리는 모든 사과를 줍기로 했다.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
먹이다
아이들이 말에게 먹이를 준다.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
발송하다
그녀는 지금 편지를 발송하려고 한다.
cms/verbs-webp/21529020.webp
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
달려가다
소녀가 어머니에게 달려간다.
cms/verbs-webp/40632289.webp
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
채팅하다
학생들은 수업 중에 채팅해서는 안됩니다.