어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
확인하다
치과 의사는 환자의 치아 상태를 확인한다.

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
함께 살다
그 둘은 곧 함께 살 계획이다.

voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
느끼다
그는 자주 외로움을 느낀다.

achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
뒤쫓다
엄마는 아들을 뒤쫓는다.

vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
파괴하다
그 파일은 완전히 파괴될 것입니다.

accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
받아들이다
그것을 바꿀 수 없어, 받아들여야 해.

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
보호하다
헬멧은 사고로부터 보호해야 한다.

aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
차례를 얻다
제발 기다리세요, 곧 차례가 돌아올 것입니다!

klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
들리다
그녀의 목소리는 환상적으로 들린다.

bereiden
Ze bereidt een taart.
준비하다
그녀는 케이크를 준비하고 있다.

onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
지지하다
우리는 당신의 아이디어를 기꺼이 지지한다.
