어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/113316795.webp
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
로그인하다
비밀번호로 로그인해야 합니다.
cms/verbs-webp/125400489.webp
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
떠나다
관광객들은 정오에 해변을 떠난다.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
자르다
미용사가 그녀의 머리를 자른다.
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
느리게 가다
시계가 몇 분 느리게 간다.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
돌아오다
어머니는 딸을 집으로 돌려보냈다.
cms/verbs-webp/120086715.webp
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
완성하다
퍼즐을 완성할 수 있나요?
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
불러내다
나의 선생님은 자주 나를 불러낸다.
cms/verbs-webp/105785525.webp
op handen zijn
Een ramp is op handen.
임박하다
재앙이 임박하고 있다.
cms/verbs-webp/109157162.webp
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
쉽게 오다
그에게 서핑은 쉽게 온다.
cms/verbs-webp/84943303.webp
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
위치하다
진주는 껍질 안에 위치해 있다.
cms/verbs-webp/21529020.webp
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
달려가다
소녀가 어머니에게 달려간다.
cms/verbs-webp/23257104.webp
duwen
Ze duwen de man het water in.
밀다
그들은 그 남자를 물 속으로 밀어넣는다.