어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
로그인하다
비밀번호로 로그인해야 합니다.

verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
떠나다
관광객들은 정오에 해변을 떠난다.

knippen
De kapper knipt haar haar.
자르다
미용사가 그녀의 머리를 자른다.

achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
느리게 가다
시계가 몇 분 느리게 간다.

terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
돌아오다
어머니는 딸을 집으로 돌려보냈다.

voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
완성하다
퍼즐을 완성할 수 있나요?

aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
불러내다
나의 선생님은 자주 나를 불러낸다.

op handen zijn
Een ramp is op handen.
임박하다
재앙이 임박하고 있다.

gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
쉽게 오다
그에게 서핑은 쉽게 온다.

zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
위치하다
진주는 껍질 안에 위치해 있다.

toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
달려가다
소녀가 어머니에게 달려간다.
