어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
통과하다
학생들은 시험을 통과했다.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
신뢰하다
우리 모두 서로를 신뢰한다.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
돌려주다
개는 장난감을 돌려준다.
cms/verbs-webp/102853224.webp
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
모이게 하다
언어 과정은 전 세계의 학생들을 모아준다.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
도착하다
비행기는 제시간에 도착했다.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
들어가다
배가 항구로 들어가고 있다.
cms/verbs-webp/107508765.webp
aanzetten
Zet de TV aan!
켜다
TV를 켜라!
cms/verbs-webp/70864457.webp
brengen
De bezorger brengt het eten.
가져오다
배달원이 음식을 가져오고 있습니다.
cms/verbs-webp/107852800.webp
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
보다
그녀는 망원경을 통해 보고 있다.
cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
쫓아내다
한 마리의 백조가 다른 백조를 쫓아냈다.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
걷다
그는 숲에서 걷는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
만들다
그는 집에 대한 모델을 만들었다.