어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
만나다
때때로 그들은 계단에서 만난다.
cms/verbs-webp/114272921.webp
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
몰다
카우보이들은 말로 소를 몰고 간다.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
흉내내다
그 아이는 비행기를 흉내낸다.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
발송하다
그녀는 지금 편지를 발송하려고 한다.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
배달하다
피자 배달부가 피자를 배달한다.
cms/verbs-webp/106787202.webp
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
돌아오다
아빠가 드디어 집에 돌아왔다!
cms/verbs-webp/110646130.webp
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
덮다
그녀는 빵 위에 치즈로 덮었다.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
나타나다
큰 물고기가 물 속에 갑자기 나타났다.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
집으로 가다
쇼핑 후 두 사람은 집으로 간다.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
주의하다
도로 표지판에 주의해야 한다.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
완료하다
그들은 어려운 작업을 완료했다.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
제안하다
내 물고기에 대해 어떤 것을 제안하고 있니?