어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
달리다
그녀는 해변에서 매일 아침 달린다.
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
영향을 받다
다른 사람들에게 영향을 받지 마라!
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
돌아다니다
나는 세계 곳곳을 많이 돌아다녔다.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
보호하다
아이들은 보호받아야 한다.
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
쉽게 오다
그에게 서핑은 쉽게 온다.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
떠나다
관광객들은 정오에 해변을 떠난다.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
필요하다
타이어를 바꾸려면 잭이 필요하다.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
위치하다
진주는 껍질 안에 위치해 있다.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
이해하다
컴퓨터에 대해 모든 것을 이해할 수는 없다.
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
존재하다
공룡은 오늘날 더 이상 존재하지 않는다.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
안기다
그는 노란 아버지를 안고 있다.