어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/63645950.webp
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
달리다
그녀는 해변에서 매일 아침 달린다.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
영향을 받다
다른 사람들에게 영향을 받지 마라!
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
돌아다니다
나는 세계 곳곳을 많이 돌아다녔다.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
보호하다
아이들은 보호받아야 한다.
cms/verbs-webp/109157162.webp
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
쉽게 오다
그에게 서핑은 쉽게 온다.
cms/verbs-webp/125400489.webp
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
떠나다
관광객들은 정오에 해변을 떠난다.
cms/verbs-webp/74693823.webp
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
필요하다
타이어를 바꾸려면 잭이 필요하다.
cms/verbs-webp/84943303.webp
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
위치하다
진주는 껍질 안에 위치해 있다.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
이해하다
컴퓨터에 대해 모든 것을 이해할 수는 없다.
cms/verbs-webp/38296612.webp
bestaan
Dinosaurussen bestaan tegenwoordig niet meer.
존재하다
공룡은 오늘날 더 이상 존재하지 않는다.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
안기다
그는 노란 아버지를 안고 있다.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
운반하다
당나귀는 무거운 짐을 운반합니다.