어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
지나가다
차가 나무를 지나간다.
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
서다
산악인은 정상에 서 있다.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
설득하다
그녀는 종종 딸에게 밥을 먹게 설득해야 한다.
cms/verbs-webp/106608640.webp
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
사용하다
작은 아이들도 태블릿을 사용한다.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
차례를 얻다
제발 기다리세요, 곧 차례가 돌아올 것입니다!
cms/verbs-webp/80552159.webp
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
작동하다
오토바이가 고장 났다; 더 이상 작동하지 않는다.
cms/verbs-webp/101383370.webp
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
나가다
그 여자애들은 함께 나가는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/3270640.webp
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
추적하다
카우보이는 말을 추적한다.
cms/verbs-webp/84365550.webp
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
운송하다
트럭은 물건을 운송한다.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
뽑다
잡초는 뽑혀야 한다.
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
수리하다
그는 케이블을 수리하려 했다.
cms/verbs-webp/23257104.webp
duwen
Ze duwen de man het water in.
밀다
그들은 그 남자를 물 속으로 밀어넣는다.