어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
지나가다
차가 나무를 지나간다.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
확인하다
그녀는 좋은 소식을 남편에게 확인할 수 있었다.
cms/verbs-webp/98060831.webp
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
출판하다
출판사는 이 잡지들을 출판한다.
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
떠나다
우리의 휴가 손님들은 어제 떠났습니다.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
앉다
많은 사람들이 방에 앉아 있다.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
생산하다
로봇으로 더 싸게 생산할 수 있다.
cms/verbs-webp/95625133.webp
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
사랑하다
그녀는 그녀의 고양이를 정말 많이 사랑한다.
cms/verbs-webp/101945694.webp
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
늦잠 자다
그들은 하룻밤이라도 늦잠을 자고 싶다.
cms/verbs-webp/47802599.webp
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
선호하다
많은 아이들은 건강한 것보다 사탕을 선호한다.
cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
돈을 쓰다
우리는 수리에 많은 돈을 써야 한다.
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
버티다
그녀는 적은 돈으로 버텨야 합니다.
cms/verbs-webp/12991232.webp
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
감사하다
너무 감사합니다!