어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
연결하다
이 다리는 두 동네를 연결한다.
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
모이게 하다
언어 과정은 전 세계의 학생들을 모아준다.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
안기다
그는 노란 아버지를 안고 있다.
verhuizen
De buurman verhuist.
이사가다
이웃이 이사를 가고 있다.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
학년을 반복하다
학생이 학년을 반복했다.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
듣다
그녀는 듣다가 소리를 듣는다.
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
우선하다
건강이 항상 우선이다!
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
이끌다
가장 경험 많은 등산객이 항상 이끈다.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
이해하다
컴퓨터에 대해 모든 것을 이해할 수는 없다.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
바뀌다
기후 변화로 많은 것이 바뀌었습니다.
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
관리하다
네 가족에서 누가 돈을 관리하나요?