어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
연결하다
이 다리는 두 동네를 연결한다.
cms/verbs-webp/102853224.webp
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
모이게 하다
언어 과정은 전 세계의 학생들을 모아준다.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
안기다
그는 노란 아버지를 안고 있다.
cms/verbs-webp/5135607.webp
verhuizen
De buurman verhuist.
이사가다
이웃이 이사를 가고 있다.
cms/verbs-webp/57481685.webp
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
학년을 반복하다
학생이 학년을 반복했다.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
듣다
그녀는 듣다가 소리를 듣는다.
cms/verbs-webp/124046652.webp
voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
우선하다
건강이 항상 우선이다!
cms/verbs-webp/75487437.webp
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
이끌다
가장 경험 많은 등산객이 항상 이끈다.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
이해하다
컴퓨터에 대해 모든 것을 이해할 수는 없다.
cms/verbs-webp/84850955.webp
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
바뀌다
기후 변화로 많은 것이 바뀌었습니다.
cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
관리하다
네 가족에서 누가 돈을 관리하나요?
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
수영하다
그녀는 정기적으로 수영한다.