어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
아침식사를 하다
우리는 침대에서 아침식사하는 것을 선호한다.
cms/verbs-webp/67232565.webp
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
동의하다
이웃들은 색상에 대해 동의하지 못했다.
cms/verbs-webp/129244598.webp
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
제한하다
다이어트 중에는 음식 섭취를 제한해야 한다.
cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
울리다
벨이 울리는 소리가 들리나요?
cms/verbs-webp/51119750.webp
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
길을 찾다
나는 미로에서 잘 길을 찾을 수 있다.
cms/verbs-webp/80356596.webp
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
작별하다
여자가 작별한다.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
이사하다
제 조카가 이사하고 있다.
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
감히하다
나는 물에 뛰어들기 감히하지 않는다.
cms/verbs-webp/80060417.webp
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
달아나다
그녀는 자동차로 달아난다.
cms/verbs-webp/90309445.webp
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
열리다
장례식은 그저께 열렸다.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
불러내다
나의 선생님은 자주 나를 불러낸다.
cms/verbs-webp/124575915.webp
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
개선하다
그녀는 그녀의 체형을 개선하고 싶어한다.