어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
보호하다
아이들은 보호받아야 한다.
meekomen
Kom nu mee!
따라오다
지금 따라와!
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
견디다
그녀는 노래를 견딜 수 없다.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
연결하다
이 다리는 두 동네를 연결한다.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
출판하다
출판사는 많은 책을 출판했다.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
훈련시키다
개는 그녀에게 훈련시킨다.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
요약하다
이 텍스트에서 핵심 포인트를 요약해야 한다.
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
과세하다
기업은 여러 가지 방법으로 과세된다.
werken
Ze werkt beter dan een man.
일하다
그녀는 남자보다 더 잘 일한다.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
수정하다
선생님은 학생들의 에세이를 수정한다.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
맛보다
주방장이 스프를 맛본다.