어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
업데이트하다
요즘에는 지식을 계속 업데이트해야 합니다.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
투표하다
사람은 후보에 찬성 또는 반대로 투표한다.

belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
부담시키다
사무일이 그녀에게 많은 부담을 준다.

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
비평하다
상사는 직원을 비평한다.

sturen
Hij stuurt een brief.
보내다
그는 편지를 보내고 있다.

kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
선택하다
올바른 것을 선택하는 것은 어렵다.

aanzetten
Zet de TV aan!
켜다
TV를 켜라!

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
견디다
그녀는 그 통증을 거의 견디지 못한다!

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
고용하다
지원자는 고용되었다.

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
증가하다
인구가 크게 증가했다.

achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
느리게 가다
시계가 몇 분 느리게 간다.
