어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
언급하다
선생님은 칠판 위의 예시를 언급한다.

vormen
We vormen samen een goed team.
형성하다
우리는 함께 좋은 팀을 형성한다.

duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
명확히 보다
나는 새 안경으로 모든 것을 명확하게 볼 수 있다.

terugkomen
De boemerang kwam terug.
돌아오다
부메랑이 돌아왔다.

omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
돌아서다
여기서 차를 돌려야 합니다.

binnenkomen
Kom binnen!
들어오다
들어와!

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
받아들이다
여기서는 신용카드를 받아들인다.

leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
이끌다
그는 손을 잡고 소녀를 이끈다.

terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
돌려받다
나는 거스름돈을 돌려받았습니다.

mengen
Ze mengt een vruchtensap.
섞다
그녀는 과일 주스를 섞는다.

vermijden
Hij moet noten vermijden.
피하다
그는 견과류를 피해야 한다.
