어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/120655636.webp
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
업데이트하다
요즘에는 지식을 계속 업데이트해야 합니다.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
투표하다
사람은 후보에 찬성 또는 반대로 투표한다.
cms/verbs-webp/118765727.webp
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
부담시키다
사무일이 그녀에게 많은 부담을 준다.
cms/verbs-webp/120259827.webp
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
비평하다
상사는 직원을 비평한다.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
보내다
그는 편지를 보내고 있다.
cms/verbs-webp/111792187.webp
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
선택하다
올바른 것을 선택하는 것은 어렵다.
cms/verbs-webp/107508765.webp
aanzetten
Zet de TV aan!
켜다
TV를 켜라!
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
견디다
그녀는 그 통증을 거의 견디지 못한다!
cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
고용하다
지원자는 고용되었다.
cms/verbs-webp/78773523.webp
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
증가하다
인구가 크게 증가했다.
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
느리게 가다
시계가 몇 분 느리게 간다.
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
감히하다
나는 물에 뛰어들기 감히하지 않는다.