어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

raden
Je moet raden wie ik ben!
추측하다
내가 누구인지 추측해야 해!

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
길을 잃다
숲속에서는 길을 잃기 쉽다.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
분해하다
우리 아들은 모든 것을 분해한다!

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
만들다
그는 집에 대한 모델을 만들었다.

bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
준비하다
맛있는 아침식사가 준비되었다!

volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
따라가다
내 개는 나가 조깅할 때 항상 따라온다.

mengen
De schilder mengt de kleuren.
섞다
화가는 색상들을 섞는다.

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
확인하다
치과 의사는 환자의 치아 상태를 확인한다.

uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
전부 팔다
상품이 전부 팔리고 있다.

drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
몰다
카우보이들은 말로 소를 몰고 간다.

gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
가다
너희 둘은 어디로 가고 있나요?
