어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
거래하다
사람들은 중고 가구를 거래한다.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
덮다
그녀는 머리카락을 덮는다.
cms/verbs-webp/99602458.webp
beperken
Moet handel worden beperkt?
제한하다
무역을 제한해야 할까요?
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
일어나다
여기서 사고가 일어났다.
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
분류하다
그는 그의 우표를 분류하는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/124458146.webp
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
맡기다
주인들은 나에게 강아지를 산책시키기 위해 맡긴다.
cms/verbs-webp/117658590.webp
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
멸종하다
많은 동물들이 오늘 멸종했다.
cms/verbs-webp/12991232.webp
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
감사하다
너무 감사합니다!
cms/verbs-webp/81885081.webp
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
태우다
그는 성냥을 태웠다.
cms/verbs-webp/95470808.webp
binnenkomen
Kom binnen!
들어오다
들어와!
cms/verbs-webp/77738043.webp
beginnen
De soldaten beginnen.
시작하다
병사들이 시작하고 있다.
cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
기쁘게 하다
그 골은 독일 축구 팬들을 기쁘게 합니다.