어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/32180347.webp
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
분해하다
우리 아들은 모든 것을 분해한다!
cms/verbs-webp/23257104.webp
duwen
Ze duwen de man het water in.
밀다
그들은 그 남자를 물 속으로 밀어넣는다.
cms/verbs-webp/92456427.webp
kopen
Ze willen een huis kopen.
사다
그들은 집을 사고 싶어한다.
cms/verbs-webp/78063066.webp
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
보관하다
나는 내 돈을 침대 테이블에 보관한다.
cms/verbs-webp/68561700.webp
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
열어두다
창문을 열어두는 사람은 강도를 초대하는 것이다!
cms/verbs-webp/121820740.webp
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
시작하다
아침 일찍 등산객들이 시작했다.
cms/verbs-webp/30793025.webp
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
자랑하다
그는 그의 돈을 자랑하는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
들르다
의사들은 매일 환자에게 들른다.
cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
다시 전화하다
내일 다시 전화해 주세요.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
흉내내다
그 아이는 비행기를 흉내낸다.
cms/verbs-webp/109157162.webp
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
쉽게 오다
그에게 서핑은 쉽게 온다.
cms/verbs-webp/19584241.webp
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
사용할 수 있다
아이들은 주머니 돈만 사용할 수 있다.