어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
놓치다
그립을 놓치면 안 돼요!
cms/verbs-webp/67624732.webp
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
두려워하다
우리는 그 사람이 심각하게 다쳤을까 두려워한다.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
지나가다
차가 나무를 지나간다.
cms/verbs-webp/113885861.webp
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
감염되다
그녀는 바이러스에 감염되었다.
cms/verbs-webp/113248427.webp
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
이기다
그는 체스에서 이기려고 노력한다.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
제안하다
여자는 친구에게 무언가를 제안한다.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
기다리다
우리는 아직 한 달을 기다려야 한다.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
싸우다
소방서는 공중에서 화재와 싸운다.
cms/verbs-webp/98060831.webp
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
출판하다
출판사는 이 잡지들을 출판한다.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
일으키다
설탕은 많은 병을 일으킵니다.
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
칠하다
나는 내 아파트를 칠하고 싶다.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
덮다
그녀는 얼굴을 덮는다.