어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/59552358.webp
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
관리하다
네 가족에서 누가 돈을 관리하나요?
cms/verbs-webp/59066378.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
주의하다
교통 표지판에 주의해야 한다.
cms/verbs-webp/33463741.webp
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
열다
이 통조림을 나에게 열어 줄 수 있나요?
cms/verbs-webp/91147324.webp
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
보상하다
그는 메달로 보상받았다.
cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
단순화하다
아이들을 위해 복잡한 것을 단순화해야 한다.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
말하다
누군가 그와 말해야 한다; 그는 너무 외로워한다.
cms/verbs-webp/106665920.webp
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
느끼다
어머니는 아이에게 많은 사랑을 느낀다.
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
버리다
그는 버려진 바나나 껍질을 밟는다.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
벌리다
그는 팔을 넓게 벌린다.
cms/verbs-webp/123298240.webp
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
만나다
친구들은 함께 저녁 식사를 하기 위해 만났다.
cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
기쁘게 하다
그 골은 독일 축구 팬들을 기쁘게 합니다.
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
부르다
아이들은 노래를 부른다.