어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
관리하다
네 가족에서 누가 돈을 관리하나요?

opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
주의하다
교통 표지판에 주의해야 한다.

openen
Kun je dit blikje voor me openen?
열다
이 통조림을 나에게 열어 줄 수 있나요?

belonen
Hij werd beloond met een medaille.
보상하다
그는 메달로 보상받았다.

vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
단순화하다
아이들을 위해 복잡한 것을 단순화해야 한다.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
말하다
누군가 그와 말해야 한다; 그는 너무 외로워한다.

voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
느끼다
어머니는 아이에게 많은 사랑을 느낀다.

weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
버리다
그는 버려진 바나나 껍질을 밟는다.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
벌리다
그는 팔을 넓게 벌린다.

ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
만나다
친구들은 함께 저녁 식사를 하기 위해 만났다.

verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
기쁘게 하다
그 골은 독일 축구 팬들을 기쁘게 합니다.
