어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/85010406.webp
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
뛰어넘다
선수는 장애물을 뛰어넘어야 한다.
cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
덮다
아이는 자신을 덮는다.
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
공유하다
우리는 우리의 부를 공유하는 법을 배워야 한다.
cms/verbs-webp/1502512.webp
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
읽다
나는 안경 없이 읽을 수 없다.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
듣다
그녀는 듣다가 소리를 듣는다.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
보호하다
아이들은 보호받아야 한다.
cms/verbs-webp/90773403.webp
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
따라가다
내 개는 나가 조깅할 때 항상 따라온다.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
기대하다
아이들은 항상 눈을 기대한다.
cms/verbs-webp/106682030.webp
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.
다시 찾다
이사한 후에 내 여권을 찾을 수 없었다.
cms/verbs-webp/123492574.webp
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
훈련하다
프로 선수들은 매일 훈련해야 한다.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
돌아오다
아버지는 전쟁에서 돌아왔다.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
철자하다
아이들은 철자하는 것을 배우고 있다.