어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
지불하다
그녀는 신용카드로 온라인으로 지불한다.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
지불하다
그녀는 신용카드로 지불했다.
cms/verbs-webp/80356596.webp
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
작별하다
여자가 작별한다.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
나타나다
큰 물고기가 물 속에 갑자기 나타났다.
cms/verbs-webp/67095816.webp
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
함께 살다
그 둘은 곧 함께 살 계획이다.
cms/verbs-webp/55269029.webp
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
놓치다
그는 못을 놓치고 자신을 다쳤다.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
들어가다
배가 항구로 들어가고 있다.
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
놀라게하다
그녀는 부모에게 선물로 놀라게 했다.
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
감히하다
나는 물에 뛰어들기 감히하지 않는다.
cms/verbs-webp/108014576.webp
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
다시 보다
그들은 드디어 서로 다시 본다.
cms/verbs-webp/111021565.webp
walgen van
Ze walgde van spinnen.
역겹게 생각하다
그녀는 거미를 무척 역겹게 생각한다.
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
보내다
그녀는 그녀의 모든 여가 시간을 밖에서 보낸다.