어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
잘게 자르다
샐러드를 위해 오이를 잘게 잘라야 한다.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
설명하다
할아버지는 손자에게 세상을 설명한다.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
배달하다
피자 배달부가 피자를 배달한다.
cms/verbs-webp/81885081.webp
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
태우다
그는 성냥을 태웠다.
cms/verbs-webp/44269155.webp
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
던지다
그는 화를 내며 컴퓨터를 바닥에 던진다.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
댓글을 달다
그는 매일 정치에 대한 댓글을 단다.
cms/verbs-webp/111615154.webp
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
돌아오다
어머니는 딸을 집으로 돌려보냈다.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
밀다
자동차가 멈추고 밀려야 했다.
cms/verbs-webp/72855015.webp
ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
받다
그녀는 매우 좋은 선물을 받았다.
cms/verbs-webp/106997420.webp
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
그대로 두다
자연은 그대로 두었다.
cms/verbs-webp/95470808.webp
binnenkomen
Kom binnen!
들어오다
들어와!
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
보내다
그녀는 그녀의 모든 여가 시간을 밖에서 보낸다.