어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
잘게 자르다
샐러드를 위해 오이를 잘게 잘라야 한다.
cms/verbs-webp/67955103.webp
eten
De kippen eten de granen.
먹다
닭들은 곡물을 먹고 있다.
cms/verbs-webp/38753106.webp
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
말하다
극장에서는 너무 크게 말하지 않아야 한다.
cms/verbs-webp/62069581.webp
sturen
Ik stuur je een brief.
보내다
나는 당신에게 편지를 보내고 있다.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
용서하다
나는 그에게 빚을 용서한다.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
배달하다
피자 배달부가 피자를 배달한다.
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
싫어하다
두 소년은 서로 싫어한다.
cms/verbs-webp/118765727.webp
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
부담시키다
사무일이 그녀에게 많은 부담을 준다.
cms/verbs-webp/40326232.webp
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
이해하다
나는 마침내 과제를 이해했다!
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
밑줄을 그다
그는 그의 발언에 밑줄을 그었다.
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
깨어나다
그는 방금 깨어났다.
cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
길을 잃다
숲속에서는 길을 잃기 쉽다.