어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/58477450.webp
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
임대하다
그는 그의 집을 임대하고 있다.
cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
훈련시키다
개는 그녀에게 훈련시킨다.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
차례를 얻다
제발 기다리세요, 곧 차례가 돌아올 것입니다!
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
살다
그들은 공동 주택에 살고 있다.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
칠하다
그는 벽을 흰색으로 칠하고 있다.
cms/verbs-webp/106665920.webp
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
느끼다
어머니는 아이에게 많은 사랑을 느낀다.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
지다
아이들은 높은 탑을 지고 있다.
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
일어서다
그녀는 혼자서 일어설 수 없다.
cms/verbs-webp/111792187.webp
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
선택하다
올바른 것을 선택하는 것은 어렵다.
cms/verbs-webp/19351700.webp
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
제공하다
휴가객을 위해 해변 의자가 제공된다.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
흉내내다
그 아이는 비행기를 흉내낸다.
cms/verbs-webp/88615590.webp
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
설명하다
색깔을 어떻게 설명할 수 있나요?