어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/101945694.webp
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
늦잠 자다
그들은 하룻밤이라도 늦잠을 자고 싶다.
cms/verbs-webp/102631405.webp
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
잊다
그녀는 과거를 잊고 싶지 않다.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
밀다
자동차가 멈추고 밀려야 했다.
cms/verbs-webp/28581084.webp
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
매달리다
지붕에서 얼음이 매달려 있다.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
잘라내다
모양들은 잘려져야 한다.
cms/verbs-webp/98060831.webp
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
출판하다
출판사는 이 잡지들을 출판한다.
cms/verbs-webp/82378537.webp
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
버리다
이 오래된 고무 타이어는 별도로 버려져야 합니다.
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
돌려주다
선생님은 학생들에게 에세이를 돌려준다.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
받아들이다
그것을 바꿀 수 없어, 받아들여야 해.
cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
말하다
그는 그의 관중에게 말한다.
cms/verbs-webp/102114991.webp
knippen
De kapper knipt haar haar.
자르다
미용사가 그녀의 머리를 자른다.
cms/verbs-webp/12991232.webp
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
감사하다
너무 감사합니다!