어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
때리다
부모님은 아이들을 때려서는 안 된다.
cms/verbs-webp/120509602.webp
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
용서하다
그녀는 그를 그것에 대해 결코 용서할 수 없다!
cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
정차하다
택시들이 정류장에 정차했다.
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
비교하다
그들은 그들의 수치를 비교한다.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
철자하다
아이들은 철자하는 것을 배우고 있다.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
주차하다
자전거들은 집 앞에 주차되어 있다.
cms/verbs-webp/98060831.webp
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
출판하다
출판사는 이 잡지들을 출판한다.
cms/verbs-webp/1502512.webp
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
읽다
나는 안경 없이 읽을 수 없다.
cms/verbs-webp/100965244.webp
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
내려다보다
그녀는 계곡을 내려다본다.
cms/verbs-webp/116932657.webp
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
받다
그는 늙어서 좋은 연금을 받는다.
cms/verbs-webp/93393807.webp
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
일어나다
꿈에서는 이상한 일이 일어난다.
cms/verbs-webp/62175833.webp
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
발견하다
선원들은 새로운 땅을 발견했습니다.