어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
때리다
부모님은 아이들을 때려서는 안 된다.

vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
용서하다
그녀는 그를 그것에 대해 결코 용서할 수 없다!

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
정차하다
택시들이 정류장에 정차했다.

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
비교하다
그들은 그들의 수치를 비교한다.

spellen
De kinderen leren spellen.
철자하다
아이들은 철자하는 것을 배우고 있다.

parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
주차하다
자전거들은 집 앞에 주차되어 있다.

uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
출판하다
출판사는 이 잡지들을 출판한다.

lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
읽다
나는 안경 없이 읽을 수 없다.

naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
내려다보다
그녀는 계곡을 내려다본다.

ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
받다
그는 늙어서 좋은 연금을 받는다.

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
일어나다
꿈에서는 이상한 일이 일어난다.
