어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
사랑하다
그녀는 그녀의 고양이를 정말 많이 사랑한다.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
패배하다
약한 개가 싸움에서 패배했다.
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
차례를 얻다
제발 기다리세요, 곧 차례가 돌아올 것입니다!
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
앞지르게 하다
아무도 그를 슈퍼마켓 계산대에서 앞지르게 하고 싶어하지 않는다.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
서명하다
그는 계약서에 서명했다.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
멈추다
그 여자는 차를 멈춘다.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
번역하다
그는 여섯 언어로 번역할 수 있다.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
서로 보다
그들은 서로를 오랫동안 바라보았다.
meekomen
Kom nu mee!
따라오다
지금 따라와!
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
좋아하다
아이는 새 장난감을 좋아한다.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
출판하다
출판사는 이 잡지들을 출판한다.