어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
돈을 쓰다
우리는 수리에 많은 돈을 써야 한다.
cms/verbs-webp/43483158.webp
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
기차로 가다
나는 기차로 거기로 갈 것이다.
cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
울리다
벨이 울리는 소리가 들리나요?
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
떠나다
우리의 휴가 손님들은 어제 떠났습니다.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
지나가다
중세 시대가 지나갔다.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
만들다
그는 집에 대한 모델을 만들었다.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
용서하다
나는 그에게 빚을 용서한다.
cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
의심하다
그는 그것이 그의 여자친구라고 의심한다.
cms/verbs-webp/84943303.webp
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
위치하다
진주는 껍질 안에 위치해 있다.
cms/verbs-webp/121928809.webp
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
강화하다
체조는 근육을 강화한다.
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
달리기 시작하다
운동선수가 달리기를 시작하려고 한다.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
신뢰하다
우리 모두 서로를 신뢰한다.