어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
돈을 쓰다
우리는 수리에 많은 돈을 써야 한다.
cms/verbs-webp/82604141.webp
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
버리다
그는 버려진 바나나 껍질을 밟는다.
cms/verbs-webp/57574620.webp
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
배달하다
우리 딸은 휴일 동안 신문을 배달합니다.
cms/verbs-webp/113248427.webp
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
이기다
그는 체스에서 이기려고 노력한다.
cms/verbs-webp/113885861.webp
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
감염되다
그녀는 바이러스에 감염되었다.
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
무시하다
그 아이는 그의 어머니의 말을 무시한다.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
칠하다
그 차는 파란색으로 칠해진다.
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
앞지르게 하다
아무도 그를 슈퍼마켓 계산대에서 앞지르게 하고 싶어하지 않는다.
cms/verbs-webp/859238.webp
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
행하다
그녀는 특별한 직업을 행한다.
cms/verbs-webp/104820474.webp
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
들리다
그녀의 목소리는 환상적으로 들린다.
cms/verbs-webp/85968175.webp
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
손상되다
사고로 두 대의 차량이 손상되었다.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
돌아오다
아버지는 전쟁에서 돌아왔다.