어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
결정하다
그녀는 어떤 신발을 신을지 결정할 수 없다.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
이해하다
나는 당신을 이해할 수 없어!
cms/verbs-webp/90309445.webp
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.
열리다
장례식은 그저께 열렸다.
cms/verbs-webp/120900153.webp
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
나가다
아이들은 드디어 밖으로 나가고 싶어한다.
cms/verbs-webp/86215362.webp
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
보내다
이 회사는 세계 곳곳에 상품을 보낸다.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
잘라내다
모양들은 잘려져야 한다.
cms/verbs-webp/117897276.webp
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
받다
그는 상사로부터 인상을 받았다.
cms/verbs-webp/25599797.webp
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
절약하다
방 온도를 낮추면 돈을 절약할 수 있다.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
듣다
그녀는 듣다가 소리를 듣는다.
cms/verbs-webp/91643527.webp
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
꼼짝할 수 없다
나는 꼼짝할 수 없고, 출구를 찾을 수 없다.
cms/verbs-webp/15353268.webp
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
짜내다
그녀는 레몬을 짜낸다.
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
양보하다
많은 오래된 집들이 새로운 것들을 위해 양보해야 한다.