어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/127620690.webp
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
과세하다
기업은 여러 가지 방법으로 과세된다.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
상상하다
그녀는 매일 새로운 것을 상상한다.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
수행하다
그는 수리를 수행합니다.
cms/verbs-webp/80356596.webp
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
작별하다
여자가 작별한다.
cms/verbs-webp/90821181.webp
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
이기다
그는 테니스에서 상대방을 이겼다.
cms/verbs-webp/90321809.webp
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
돈을 쓰다
우리는 수리에 많은 돈을 써야 한다.
cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
때리다
부모님은 아이들을 때려서는 안 된다.
cms/verbs-webp/87142242.webp
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
매달리다
천장에서 해먹이 매달려 있다.
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
좋아하다
아이는 새 장난감을 좋아한다.
cms/verbs-webp/79404404.webp
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
필요하다
목이 마르다, 물이 필요해!
cms/verbs-webp/84943303.webp
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
위치하다
진주는 껍질 안에 위치해 있다.
cms/verbs-webp/118567408.webp
denken
Wie denk je dat sterker is?
생각하다
누가 더 강하다고 생각하나요?