어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
사용하다
그녀는 매일 화장품을 사용한다.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
잃다
기다려, 너 지갑을 잃어버렸어!
cms/verbs-webp/61245658.webp
uitspringen
De vis springt uit het water.
뛰어나가다
물고기가 물 밖으로 뛰어나온다.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
돌보다
우리 아들은 그의 새 차를 아주 잘 돌본다.
cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
보관하다
돈은 당신이 보관할 수 있다.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
보호하다
헬멧은 사고로부터 보호해야 한다.
cms/verbs-webp/34664790.webp
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
패배하다
약한 개가 싸움에서 패배했다.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
투표하다
사람은 후보에 찬성 또는 반대로 투표한다.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
거래하다
사람들은 중고 가구를 거래한다.
cms/verbs-webp/95625133.webp
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
사랑하다
그녀는 그녀의 고양이를 정말 많이 사랑한다.
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
친구가 되다
두 사람은 친구가 되었다.
cms/verbs-webp/77572541.webp
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
제거하다
장인은 오래된 타일을 제거했다.