어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
따라가다
병아리들은 항상 엄마를 따라간다.
cms/verbs-webp/75423712.webp
veranderen
Het licht veranderde in groen.
바뀌다
신호등이 초록색으로 바뀌었습니다.
cms/verbs-webp/59066378.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
주의하다
교통 표지판에 주의해야 한다.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
밑줄을 그다
그는 그의 발언에 밑줄을 그었다.
cms/verbs-webp/853759.webp
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
전부 팔다
상품이 전부 팔리고 있다.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
잊다
그녀는 이제 그의 이름을 잊었다.
cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
정차하다
택시들이 정류장에 정차했다.
cms/verbs-webp/102853224.webp
samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
모이게 하다
언어 과정은 전 세계의 학생들을 모아준다.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
설득하다
그녀는 종종 딸에게 밥을 먹게 설득해야 한다.
cms/verbs-webp/77738043.webp
beginnen
De soldaten beginnen.
시작하다
병사들이 시작하고 있다.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
소비하다
그녀는 케이크 한 조각을 소비한다.
cms/verbs-webp/84365550.webp
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
운송하다
트럭은 물건을 운송한다.