어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
따라가다
병아리들은 항상 엄마를 따라간다.

veranderen
Het licht veranderde in groen.
바뀌다
신호등이 초록색으로 바뀌었습니다.

opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
주의하다
교통 표지판에 주의해야 한다.

onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
밑줄을 그다
그는 그의 발언에 밑줄을 그었다.

uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
전부 팔다
상품이 전부 팔리고 있다.

vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
잊다
그녀는 이제 그의 이름을 잊었다.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
정차하다
택시들이 정류장에 정차했다.

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.
모이게 하다
언어 과정은 전 세계의 학생들을 모아준다.

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
설득하다
그녀는 종종 딸에게 밥을 먹게 설득해야 한다.

beginnen
De soldaten beginnen.
시작하다
병사들이 시작하고 있다.

consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
소비하다
그녀는 케이크 한 조각을 소비한다.
