어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/95470808.webp
binnenkomen
Kom binnen!
들어오다
들어와!
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
비교하다
그들은 그들의 수치를 비교한다.
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
깨어나다
그는 방금 깨어났다.
cms/verbs-webp/77883934.webp
genoeg zijn
Dat is genoeg, je irriteert!
충분하다
충분해, 너는 짜증나!
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
청소하다
근로자가 창문을 청소하고 있다.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
말하다
그녀는 그녀의 친구에게 말하고 싶어한다.
cms/verbs-webp/88597759.webp
drukken
Hij drukt op de knop.
누르다
그는 버튼을 누른다.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
신뢰하다
우리 모두 서로를 신뢰한다.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voeden
De kinderen voeden het paard.
먹이다
아이들이 말에게 먹이를 준다.
cms/verbs-webp/113415844.webp
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
떠나다
많은 영국 사람들은 EU를 떠나고 싶어했다.
cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
남기다
그녀는 나에게 피자 한 조각을 남겼다.
cms/verbs-webp/101556029.webp
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
거절하다
아이는 음식을 거절한다.