어휘
동사를 배우세요 ― 네덜란드어

overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
능가하다
고래는 무게에서 모든 동물을 능가한다.

verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
떠나다
많은 영국 사람들은 EU를 떠나고 싶어했다.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
칠하다
그 차는 파란색으로 칠해진다.

meerijden
Mag ik met je meerijden?
함께 타다
나도 당신과 함께 탈 수 있을까요?

weglopen
Onze kat is weggelopen.
도망치다
우리 고양이가 도망쳤다.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
언급하다
사장님은 그를 해고하겠다고 언급했다.

uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
초대하다
우리는 당신을 설날 파티에 초대합니다.

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
밟다
이 발로는 땅을 밟을 수 없어.

dragen
De ezel draagt een zware last.
운반하다
당나귀는 무거운 짐을 운반합니다.

voeden
De kinderen voeden het paard.
먹이다
아이들이 말에게 먹이를 준다.

verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
더 가다
이 시점에서 더 나아갈 수 없다.
