어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/61280800.webp
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
자제하다
너무 많은 돈을 쓸 수 없어; 나는 자제해야 한다.
cms/verbs-webp/99392849.webp
verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
제거하다
어떻게 빨간 와인 얼룩을 제거할 수 있을까?
cms/verbs-webp/80060417.webp
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
달아나다
그녀는 자동차로 달아난다.
cms/verbs-webp/19351700.webp
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
제공하다
휴가객을 위해 해변 의자가 제공된다.
cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
밟다
이 발로는 땅을 밟을 수 없어.
cms/verbs-webp/84476170.webp
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
요구하다
그는 사고를 낸 사람에게 보상을 요구했습니다.
cms/verbs-webp/14606062.webp
recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
권리가 있다
노인들은 연금을 받을 권리가 있다.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
설득하다
그녀는 종종 딸에게 밥을 먹게 설득해야 한다.
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
협력하다
우리는 팀으로 협력한다.
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
듣다
아이들은 그녀의 이야기를 듣는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/58477450.webp
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
임대하다
그는 그의 집을 임대하고 있다.
cms/verbs-webp/118588204.webp
wachten
Ze wacht op de bus.
기다리다
그녀는 버스를 기다리고 있다.