어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
모니터하다
여기 모든 것은 카메라로 모니터링된다.
cms/verbs-webp/102169451.webp
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
다루다
문제를 다뤄야 한다.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
익숙해지다
아이들은 치아를 닦는 것에 익숙해져야 한다.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
돌아오다
부메랑이 돌아왔다.
cms/verbs-webp/26758664.webp
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
저축하다
내 아이들은 스스로 돈을 저축했다.
cms/verbs-webp/99455547.webp
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
받아들이다
어떤 사람들은 진실을 받아들이기를 원하지 않는다.
cms/verbs-webp/32685682.webp
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
알다
아이는 부모님의 싸움을 알고 있다.
cms/verbs-webp/130288167.webp
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
청소하다
그녀는 부엌을 청소한다.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
밀다
자동차가 멈추고 밀려야 했다.
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
잘 지내다
싸움을 그만두고 결국 서로 잘 지내세요!
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
듣다
그는 임신 중인 아내의 배를 듣는 것을 좋아한다.
cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
쓰다
그는 편지를 쓰고 있다.