어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
반복하다
나의 앵무새는 내 이름을 반복할 수 있다.
cms/verbs-webp/62000072.webp
overnachten
We overnachten in de auto.
밤을 지내다
우리는 차에서 밤을 지낸다.
cms/verbs-webp/109157162.webp
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
쉽게 오다
그에게 서핑은 쉽게 온다.
cms/verbs-webp/90821181.webp
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
이기다
그는 테니스에서 상대방을 이겼다.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
견디다
그녀는 그 통증을 거의 견디지 못한다!
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
설득하다
그녀는 종종 딸에게 밥을 먹게 설득해야 한다.
cms/verbs-webp/23258706.webp
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
끌어올리다
헬기가 두 명의 남자를 끌어올린다.
cms/verbs-webp/78063066.webp
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
보관하다
나는 내 돈을 침대 테이블에 보관한다.
cms/verbs-webp/47802599.webp
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
선호하다
많은 아이들은 건강한 것보다 사탕을 선호한다.
cms/verbs-webp/123834435.webp
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
돌려주다
기기가 불량하다; 소매상이 그것을 돌려받아야 한다.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
속하다
나의 아내는 나에게 속한다.
cms/verbs-webp/101383370.webp
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
나가다
그 여자애들은 함께 나가는 것을 좋아한다.