어휘

동사를 배우세요 ― 네덜란드어

cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
열다
이 금고는 비밀 코드로 열 수 있다.
cms/verbs-webp/78973375.webp
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
진단서를 받다
그는 의사로부터 진단서를 받아야 합니다.
cms/verbs-webp/110667777.webp
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
책임이 있다
의사는 치료에 대한 책임이 있다.
cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
선호하다
우리 딸은 책을 읽지 않는다; 그녀는 그녀의 휴대폰을 선호한다.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
내리다
오늘 눈이 많이 내렸다.
cms/verbs-webp/38753106.webp
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
말하다
극장에서는 너무 크게 말하지 않아야 한다.
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
치다
불행하게도 많은 동물들이 여전히 차에 치여 있다.
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
청소하다
근로자가 창문을 청소하고 있다.
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
부르다
아이들은 노래를 부른다.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
키스하다
그는 아기에게 키스한다.
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
감히하다
나는 물에 뛰어들기 감히하지 않는다.
cms/verbs-webp/106515783.webp
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
파괴하다
토네이도는 많은 집들을 파괴합니다.