Woordenlijst
Leer werkwoorden – Koreaans

걷다
이 길은 걷지 말아야 한다.
geodda
i gil-eun geodji mal-aya handa.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.

알리다
컴퓨터가 나에게 약속을 알려준다.
allida
keompyuteoga na-ege yagsog-eul allyeojunda.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.

거절하다
아이는 음식을 거절한다.
geojeolhada
aineun eumsig-eul geojeolhanda.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.

들르다
의사들은 매일 환자에게 들른다.
deulleuda
uisadeul-eun maeil hwanja-ege deulleunda.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.

가져가다
우리는 크리스마스 트리를 가져갔다.
gajyeogada
ulineun keuliseumaseu teulileul gajyeogassda.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.

싸우다
운동 선수들은 서로 싸운다.
ssauda
undong seonsudeul-eun seolo ssaunda.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.

뛰어들다
그는 물 속으로 뛰어들었다.
ttwieodeulda
geuneun mul sog-eulo ttwieodeul-eossda.
springen
Hij sprong in het water.

던지다
그는 화를 내며 컴퓨터를 바닥에 던진다.
deonjida
geuneun hwaleul naemyeo keompyuteoleul badag-e deonjinda.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.

누르다
그는 버튼을 누른다.
nuleuda
geuneun beoteun-eul nuleunda.
drukken
Hij drukt op de knop.

기쁘게 하다
그 골은 독일 축구 팬들을 기쁘게 합니다.
gippeuge hada
geu gol-eun dog-il chuggu paendeul-eul gippeuge habnida.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.

마시다
소들은 강에서 물을 마신다.
masida
sodeul-eun gang-eseo mul-eul masinda.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
