Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

rengøre
Hun rengør køkkenet.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.

forberede
Hun forberedte ham stor glæde.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.

sende
Han sender et brev.
sturen
Hij stuurt een brief.

udvikle
De udvikler en ny strategi.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.

tjekke
Han tjekker, hvem der bor der.
controleren
Hij controleert wie daar woont.

eje
Jeg ejer en rød sportsvogn.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.

vinde
Han prøver at vinde i skak.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.

slå op
Hvad du ikke ved, skal du slå op.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

starte
Soldaterne starter.
beginnen
De soldaten beginnen.

invitere
Vi inviterer dig til vores nytårsfest.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.

gå ind
Metroen er lige gået ind på stationen.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
