Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

estar ciente
A criança está ciente da discussão de seus pais.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

amar
Ela realmente ama seu cavalo.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

deixar entrar
Nunca se deve deixar estranhos entrar.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.

saltar fora
O peixe salta fora da água.
uitspringen
De vis springt uit het water.

cobrir
Ela cobre seu rosto.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.

verificar
O mecânico verifica as funções do carro.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

demitir
Meu chefe me demitiu.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.

dar lugar
Muitas casas antigas têm que dar lugar às novas.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.

preferir
Nossa filha não lê livros; ela prefere o telefone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.

acontecer
O funeral aconteceu anteontem.
plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.

queimar
A carne não deve queimar na grelha.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
