Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/31726420.webp
voltar-se
Eles se voltam um para o outro.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
cms/verbs-webp/62788402.webp
endossar
Nós endossamos de bom grado sua ideia.
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
cms/verbs-webp/81986237.webp
misturar
Ela mistura um suco de frutas.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
cms/verbs-webp/122290319.webp
reservar
Quero reservar algum dinheiro todo mês para mais tarde.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/83661912.webp
preparar
Eles preparam uma deliciosa refeição.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
cms/verbs-webp/115113805.webp
conversar
Eles conversam um com o outro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
cms/verbs-webp/120509602.webp
perdoar
Ela nunca pode perdoá-lo por isso!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
cms/verbs-webp/63645950.webp
correr
Ela corre todas as manhãs na praia.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
cms/verbs-webp/44127338.webp
desistir
Ele desistiu do seu trabalho.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
cms/verbs-webp/121670222.webp
seguir
Os pintinhos sempre seguem sua mãe.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
cms/verbs-webp/67035590.webp
pular
Ele pulou na água.
springen
Hij sprong in het water.
cms/verbs-webp/106725666.webp
verificar
Ele verifica quem mora lá.
controleren
Hij controleert wie daar woont.