Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/89635850.webp
discar
Ela pegou o telefone e discou o número.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
cms/verbs-webp/115847180.webp
ajudar
Todos ajudam a montar a tenda.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
cms/verbs-webp/122224023.webp
atrasar
Logo teremos que atrasar o relógio novamente.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
cms/verbs-webp/129945570.webp
responder
Ela respondeu com uma pergunta.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
cms/verbs-webp/120254624.webp
liderar
Ele gosta de liderar uma equipe.
leiden
Hij leidt graag een team.
cms/verbs-webp/106851532.webp
olhar um para o outro
Eles se olharam por muito tempo.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
cms/verbs-webp/77738043.webp
começar
Os soldados estão começando.
beginnen
De soldaten beginnen.
cms/verbs-webp/118826642.webp
explicar
Vovô explica o mundo ao seu neto.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
cms/verbs-webp/83548990.webp
retornar
O bumerangue retornou.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
cms/verbs-webp/59552358.webp
gerenciar
Quem gerencia o dinheiro na sua família?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
cms/verbs-webp/79582356.webp
decifrar
Ele decifra as letras pequenas com uma lupa.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
cms/verbs-webp/99592722.webp
formar
Nós formamos uma boa equipe juntos.
vormen
We vormen samen een goed team.