Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)
encontrar
Às vezes eles se encontram na escada.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
precisar
Você precisa de um macaco para trocar um pneu.
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
querer
Ele quer demais!
willen
Hij wil te veel!
construir
As crianças estão construindo uma torre alta.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
levantar
O helicóptero levanta os dois homens.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
infectar-se
Ela se infectou com um vírus.
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
levar
A mãe leva a filha de volta para casa.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
ajustar
Você tem que ajustar o relógio.
instellen
Je moet de klok instellen.
ouvir
As crianças gostam de ouvir suas histórias.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
defender
Os dois amigos sempre querem se defender.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.