Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/123211541.webp
snöa
Det snöade mycket idag.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
cms/verbs-webp/114091499.webp
träna
Hunden tränas av henne.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
cms/verbs-webp/41019722.webp
köra hem
Efter shoppingen kör de två hem.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/91147324.webp
belöna
Han belönades med en medalj.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
cms/verbs-webp/19351700.webp
tillhandahålla
Solstolar tillhandahålls för semesterfirare.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/108286904.webp
dricka
Korna dricker vatten från floden.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
cms/verbs-webp/118003321.webp
besöka
Hon besöker Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
cms/verbs-webp/119952533.webp
smaka
Det smakar verkligen gott!
smaken
Dit smaakt echt goed!
cms/verbs-webp/102823465.webp
visa
Jag kan visa ett visum i mitt pass.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/109766229.webp
känna
Han känner sig ofta ensam.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
cms/verbs-webp/38753106.webp
tala
Man bör inte tala för högt på bio.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
cms/verbs-webp/74119884.webp
öppna
Barnet öppnar sitt paket.
openen
Het kind opent zijn cadeau.