Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

stille
Du må stille klokken.
instellen
Je moet de klok instellen.

skrive ned
Du må skrive ned passordet!
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!

diskutere
Kollegaene diskuterer problemet.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.

delta
Han deltar i løpet.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.

starte
Vandrerne startet tidlig om morgenen.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

berøre
Han berørte henne ømt.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.

utøve
Hun utøver et uvanlig yrke.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.

bære
De bærer barna sine på ryggene sine.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

stikke av
Sønnen vår ønsket å stikke av hjemmefra.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.

hoppe over
Utøveren må hoppe over hindringen.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

nevne
Hvor mange ganger må jeg nevne denne argumentasjonen?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
