Woordenlijst
Leer werkwoorden – Lets

strādāt
Motocikls ir salūzis; tas vairs nestrādā.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

skatīties lejā
No loga es varēju skatīties uz pludmali.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

mācīties
Meitenēm patīk mācīties kopā.
studeren
De meisjes studeren graag samen.

saņemt
Vecumā viņš saņem labu pensiju.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.

atstāt stāvēt
Daugavi šodien ir jāatstāj mašīnas stāvēt.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

pagriezt
Jūs varat pagriezt pa kreisi.
draaien
Je mag naar links draaien.

pabeigt
Viņš katru dienu pabeidz savu skriešanas maršrutu.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

atnest
Suns atnes rotaļlietu.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

izsaukt
Mana skolotāja mani bieži izsauc.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

atbildēt
Viņa vienmēr atbild pirmā.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

sekot
Mans suns seko man, kad es skrienu.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
