Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

cms/verbs-webp/80552159.webp
strādāt
Motocikls ir salūzis; tas vairs nestrādā.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
cms/verbs-webp/108556805.webp
skatīties lejā
No loga es varēju skatīties uz pludmali.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
cms/verbs-webp/120686188.webp
mācīties
Meitenēm patīk mācīties kopā.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
cms/verbs-webp/116932657.webp
saņemt
Vecumā viņš saņem labu pensiju.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
cms/verbs-webp/28642538.webp
atstāt stāvēt
Daugavi šodien ir jāatstāj mašīnas stāvēt.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
cms/verbs-webp/94193521.webp
pagriezt
Jūs varat pagriezt pa kreisi.
draaien
Je mag naar links draaien.
cms/verbs-webp/110045269.webp
pabeigt
Viņš katru dienu pabeidz savu skriešanas maršrutu.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
cms/verbs-webp/63868016.webp
atnest
Suns atnes rotaļlietu.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
cms/verbs-webp/21689310.webp
izsaukt
Mana skolotāja mani bieži izsauc.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
cms/verbs-webp/117890903.webp
atbildēt
Viņa vienmēr atbild pirmā.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/90773403.webp
sekot
Mans suns seko man, kad es skrienu.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
cms/verbs-webp/90287300.webp
zvanīt
Vai jūs dzirdat zvanu zvanojam?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?