Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/46565207.webp
forberede
Hun forberedte ham stor glæde.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
cms/verbs-webp/101890902.webp
producere
Vi producerer vores egen honning.
produceren
We produceren onze eigen honing.
cms/verbs-webp/125116470.webp
stole på
Vi stoler alle på hinanden.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
cms/verbs-webp/75508285.webp
glæde sig
Børn glæder sig altid til sne.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
cms/verbs-webp/108991637.webp
undgå
Hun undgår sin kollega.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
cms/verbs-webp/84943303.webp
befinde sig
En perle befinder sig inden i skallen.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
cms/verbs-webp/125402133.webp
røre
Han rørte hende ømt.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
cms/verbs-webp/93169145.webp
tale
Han taler til sit publikum.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
cms/verbs-webp/75195383.webp
være
Du bør ikke være trist!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
cms/verbs-webp/8482344.webp
kysse
Han kysser babyen.
kussen
Hij kust de baby.
cms/verbs-webp/90287300.webp
ringe
Kan du høre klokken ringe?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
cms/verbs-webp/120624757.webp
Han kan lide at gå i skoven.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.