Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/100434930.webp
ende
Ruten ender her.
eindigen
De route eindigt hier.
cms/verbs-webp/106515783.webp
ødelægge
Tornadoen ødelægger mange huse.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
cms/verbs-webp/118011740.webp
bygge
Børnene bygger et højt tårn.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
cms/verbs-webp/125402133.webp
røre
Han rørte hende ømt.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
cms/verbs-webp/120509602.webp
tilgive
Hun kan aldrig tilgive ham for det!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
cms/verbs-webp/100298227.webp
kramme
Han krammer sin gamle far.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
cms/verbs-webp/93221279.webp
brænde
Der brænder en ild i pejsen.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
cms/verbs-webp/93169145.webp
tale
Han taler til sit publikum.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
cms/verbs-webp/120655636.webp
opdatere
Nu om dage skal man konstant opdatere sin viden.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
cms/verbs-webp/11497224.webp
svare
Eleven svarer på spørgsmålet.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
cms/verbs-webp/91643527.webp
sidde fast
Jeg sidder fast og kan ikke finde en udvej.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
cms/verbs-webp/104135921.webp
gå ind
Han går ind i hotelværelset.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.