Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

spring
Hy het in die water gespring.
springen
Hij sprong in het water.

monitor
Alles word hier deur kameras gemonitor.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.

kom nader
Die slakke kom nader aan mekaar.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.

reis
Ons hou daarvan om deur Europa te reis.
reizen
We reizen graag door Europa.

lê agter
Die tyd van haar jeug lê ver agter.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

kom bymekaar
Dit’s lekker as twee mense bymekaar kom.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.

stem
Mens stem vir of teen ’n kandidaat.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

vertrek
Die trein vertrek.
vertrekken
De trein vertrekt.

opsom
Jy moet die sleutelpunte van hierdie teks opsom.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.

praat met
Iemand moet met hom praat; hy’s so eensaam.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

gesels
Hulle gesels met mekaar.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
