Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
draai om
Jy moet die motor hier om draai.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
beskik oor
Kinders beskik net oor sakgeld.
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
verloor
My sleutel het vandag verloor gegaan!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
stel voor
Die vrou stel iets aan haar vriendin voor.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
raai
Jy moet raai wie ek is!
raden
Je moet raden wie ik ben!
druk
Hy druk die knoppie.
drukken
Hij drukt op de knop.
slaan
Ouers moenie hul kinders slaan nie.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
afbrand
Die vuur sal baie van die woud afbrand.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
vra
Hy vra haar om vergifnis.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
herhaal
Kan jy dit asseblief herhaal?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
noem
Hoeveel lande kan jy noem?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?