Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

drive around
The cars drive around in a circle.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

turn
You may turn left.
draaien
Je mag naar links draaien.

sit down
She sits by the sea at sunset.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.

come together
It’s nice when two people come together.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.

prepare
She prepared him great joy.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.

cancel
He unfortunately canceled the meeting.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.

pass
The students passed the exam.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

park
The cars are parked in the underground garage.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.

mix
You can mix a healthy salad with vegetables.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.

allow
One should not allow depression.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.

speak up
Whoever knows something may speak up in class.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
