Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)
pick out
She picks out a new pair of sunglasses.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
get by
She has to get by with little money.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
jump around
The child is happily jumping around.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
sign
He signed the contract.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
do
You should have done that an hour ago!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
search
The burglar searches the house.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
look at
On vacation, I looked at many sights.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
set
You have to set the clock.
instellen
Je moet de klok instellen.
speak
He speaks to his audience.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
protect
Children must be protected.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
cancel
The flight is canceled.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.