Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

wait
We still have to wait for a month.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

lie opposite
There is the castle - it lies right opposite!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!

eat
The chickens are eating the grains.
eten
De kippen eten de granen.

leave to
The owners leave their dogs to me for a walk.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

listen
He is listening to her.
luisteren
Hij luistert naar haar.

become friends
The two have become friends.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.

pass by
The train is passing by us.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.

increase
The population has increased significantly.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.

criticize
The boss criticizes the employee.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

deliver
The delivery person is bringing the food.
brengen
De bezorger brengt het eten.

overcome
The athletes overcome the waterfall.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
