Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
endommager
Deux voitures ont été endommagées dans l’accident.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
peindre
Je t’ai peint un beau tableau!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
sortir
Qu’est-ce qui sort de l’œuf ?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
garder
Vous pouvez garder l’argent.
houden
Je mag het geld houden.
voyager
J’ai beaucoup voyagé à travers le monde.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
démonter
Notre fils démonte tout!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
arriver
Il est arrivé juste à temps.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
sentir
Il se sent souvent seul.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
regarder
Tout le monde regarde son téléphone.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
attendre
Elle attend le bus.
wachten
Ze wacht op de bus.
acheter
Ils veulent acheter une maison.
kopen
Ze willen een huis kopen.