Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans
dépenser
Nous devons dépenser beaucoup d’argent pour les réparations.
geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
tuer
Soyez prudent, vous pouvez tuer quelqu’un avec cette hache!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
pleurer
L’enfant pleure dans la baignoire.
huilen
Het kind huilt in het bad.
souligner
Il a souligné sa déclaration.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
apporter
Le messager apporte un colis.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
tirer
Il tire le traîneau.
trekken
Hij trekt de slee.
recevoir
Je peux recevoir une connexion internet très rapide.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
décider
Elle ne peut pas décider quels chaussures porter.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
enrichir
Les épices enrichissent notre nourriture.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
suggérer
La femme suggère quelque chose à son amie.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
appartenir
Ma femme m’appartient.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.